DCC-3014-01-001
Algemeen
Een open-label fase 1-onderzoek dat in meerdere centra wordt uitgevoerd ter beoordeling van de veiligheid, verdraagbaarheid, farmacokinetiek en farmacodynamiek van DCC-3014 bij patiënten met gevorderde tumoren
- Leeftijd
- Enkel volwassenen
- Fase onderzoek
- Fase 1
- Bij diagnose
-
- Reusceltumor
- Maagkanker
- Prostaatkanker
- Borstkanker HER-2-pos
- Borstkanker hormoonpositief
- Borstkanker triple negatief
- Ovariumkanker
- Niet-kleincellige longkanker
Primaire doelstellingen: Het beoordelen van de veiligheid en de verdraagbaarheid van DCC-3014. Het karakteriseren van het farmacokinetisch (PK) profiel van DCC-3014. Het vaststellen van de maximaal verdraagbare dosis (MTD) van DCC-3014. Het vaststellen van de aanbevolen dosis voor fase 2 (RP2D) van DCC-3014. Het evalueren van de anti-tumoractiviteit van DCC-3014 volgens RECIST 1.1 bij DTGCT (voorheen bekend als synovitis villonodularis pigmentosa of reusceltumor van de peesschede) (alleen expansiecohort B). Secundaire doelstellingen (alleen expansiecohort B bij DTGCT) Het evalueren van de anti-tumoractiviteit van DCC-3014 aan de hand van de tumorvolumescore. Het beoordelen van de effecten van DCC-3014 op het bewegingsbereik bij DTGCT. Het beoordelen van de effecten van DCC-3014 op de lichaamsfunctie via door de patiënt gerapporteerde (patient reported outcome; PRO) uitkomstmaten. Verkennende doelstellingen: Het evalueren van het preliminair bewijs van de anti-tumoractiviteit van DCC-3014 (patiënten ingeschreven voor dosisescalatie- en expansiecohort A). Het onderzoeken van de effecten van DCC-3014 op het bewegingsbereik bij DTGCT (patiënten ingeschreven voor de dosisescalatie). Het beoordelen van de effecten van DCC-3014 op symptomatische verlichting en functionele beoordelingen met gebruikmaking van door de patiënt gerapporteerde (PRO) uitkomstmaten (alleen DTGCT-patiënten en patiënten die niet worden gedekt door bovenstaande secundaire eindpunten). Het onderzoeken van de effecten van DCC-3014 op bepaalde biomarkers in de micro-omgeving van de tumor, het perifeer bloed en de huid. Het onderzoeken van het mechanisme van stijgingen van serumenzymconcentraties. Het beoordelen van polymorfe kiemlijnvariaties in genen die betrokken zijn bij het metabolisme of afzetting van DCC-3014 of in functie van de veiligheid of werkzaamheid.
Dit is een open-label fase 1-onderzoek naar DCC-3014 dat in meerdere centra wordt uitgevoerd bij patiënten met gevorderde tumoren. In dit onderzoek is er een escalatiefase en een expansiefase. In dit onderzoek worden patiënten opgenomen met vaste tumoren of manifestaties van kanker met een bekende bijdrage van macrofagen of fagocyten, d.w.z. tumoren met een bekende expressie van de koloniestimulerende factor 1-receptor (CSF1R) of liganden ervan, macrofaag-koloniestimulerende factor (MCSF) of interleukine (IL)-34, bevestigd door de literatuur of door eerdere testen. Een goed voorbeeld van dergelijke ziekten is DTGCT, waarbij abnormale overproductie van MCSF aanleiding is tot de werving van macrofagen wat resulteert in lokale destructie van gewrichten en anti-CSF1R-therapie is hierbij klinisch effectief gebleken. Patiënten met veel voorkomende carcinomen die een hoge tumorinfiltrerende macrofaagcontent hebben, komen in aanmerking voor het onderzoek. Daarnaast worden tumor-geassocieerde manifestaties die gekenmerkt worden door macrofaagpathofysiologie waaronder botmetastase Metastase (of uitzaaiing) is de verspreiding van tumorcellen vanuit de oorspronkelijke locatie (de primaire locatie) naar een ander deel van het lichaam. Tumoren kunnen metastaseren (uitzaaien) door nabijgelegen weefsel binnen te dringen of door zich te verspreiden via de circulatie (bloed en lymfestelsel). s en ascites of effusies die doorgaans hoge concentraties macrofagen bevatten, opgenomen in het onderzoek. Aangezien macrofagen betrokken zijn bij geneesmiddelresistentie of gewijzigde respons op goedgekeurde therapie zal DCC-3014 ook in dit kader worden onderzocht. DCC-3014 wordt bij patiënten oraal toegediend in 28-daagse cycli volgens toegewezen dosis en dosisschema. Patiënten kunnen de behandeling gedurende maximaal 2 jaar blijven volgen tot tumorprogressie, het optreden van onaanvaardbare toxiciteit of het intrekken van de toestemming. Als er geen andere behandelingen beschikbaar zijn, kunnen patiënten de behandeling na tumorprogressie blijven ontvangen mits de onderzoeker en de opdrachtgever (Deciphera Pharmaceuticals, LLC) daarmee akkoord gaan. Daarnaast kan de behandeling in overleg tussen de opdrachtgever en de onderzoeker worden verlengd voor patiënten bij wie is aangetoond dat zij klinisch voordeel hebben van het geneesmiddel, het geneesmiddel goed verdragen en zich houden aan de onderzoeksprocedures. Escalatiefase: Patiënten met vaste tumoren ontvingen het onderzoeksgeneesmiddel oraal in een aanvangsdosis van 10 mg eenmaal daags (q.d.), op basis van data van niet-klinische toxicologie- en PK-onderzoeken. Na de resultaten van Cohort 1 vond de overstap naar laaddoses gevolgd door onderhoudsdoses plaats. Dit werd gestart bij Cohort 2. Bijkomende dosisschema’s (bv. oplaaddosisfase van 3 tot 7 dagen of aanpassingen aan de onderhoudsdosisschema’s) waaronder dosering eenmaal daags kunnen worden verkend op basis van PK-, PD- en veiligheidsgegevens alsook door overleg en overeenkomst tussen de opdrachtgever en onderzoekers na PK/PD-analyses. Dosisescalatie van het onderzoeksgeneesmiddel zal worden gebaseerd op een farmacologisch geleide 3+3-onderzoeksopzet bij patiënten met kwaadaardige vaste tumoren en DTGCT. In elke dosisniveaucohort zullen aanvankelijk ten minste 3 patiënten worden opgenomen. Als een patiënt een dosisbeperkende toxiciteit (DLT) ervaart tijdens Cyclus 1, dan wordt de cohort uitgebreid naar 6 patiënten. Als ≤1 op 6 patiënten (minder dan 33%) een DLT ervaart, kan het dosisniveau worden geëscaleerd. Als ≥2 patiënten van de 3 tot 6 patiënten (≥33%) een DLT ervaren tijdens Cyclus 1, dan wordt de dosisescalatie stopgezet, en wordt een cohort met een lager dosisniveau uitgebreid voor de vaststelling van de MTD. Besluiten over dosisverhoging en het dosisniveau van de volgende cohort worden genomen op basis van evaluaties van minstens 3 patiënten na voltooiing van cyclus 1 en in overleg tussen de opdrachtgever en de onderzoekers. Een patiënt is evalueerbaar in de dosisescalatiefase als de patiënt ofwel een DLT heeft ervaren tijdens Cyclus 1 of ≥80% van de geplande doses van het onderzoeksgeneesmiddel heeft ontvangen in Cyclus 1, na een beoordeling van beschikbare veiligheids-, PK en farmacodynamische (PD) data. Vanaf cohort 4 mag de totale dosis die in de eerste cyclus wordt gegeven, niet meer dan 50% hoger zijn dan die in de voorgaande cohort. De MTD wordt gedefinieerd als het hoogste dosisniveau waarbij niet meer dan 1 van de 6 DLT-evalueerbare patiënten (< 33%) een DLT ervaart in Cyclus 1 tijdens dosisverhoging. De RP2D is de MTD of een biologisch actieve of maximaal haalbare dosis. Voor patiënten met kwaadaardige vaste tumoren en DTGCT-patiënten kunnen verschillende RP2D’s worden vastgesteld. Voor de vaststelling van de MTD is het noodzakelijk dat ten minste 6 patiënten worden behandeld met hetzelfde dosisniveau terwijl de bepaling van RP2D wordt gebaseerd op de veiligheid en verdraagbaarheid van minstens 3 patiënten indien er niet meer dan 1 op 6 DLT-evalueerbare patiënten (een) DLT(‘s) ervaren in Cyclus 1 aan een hoger dosisniveau. In elke dosisescalatiecohort kunnen er tot 6 bijkomende patiënten worden ingeschreven voor de evaluatie van de veiligheid, werkzaamheid, PK en PD (tot 12 patiënten). Een bijkomend lager of gemiddeld dosisniveau en/of alternatieve dosisschema’s kunnen worden verkend om een RP2D te bepalen voor DTGCT-patiënten. Er kunnen meer dan één cohort met lagere dosisconcentraties gelijktijdig worden uitgevoerd. Expansiefase (cohort A voor kwaadaardige vaste tumor en cohort B voor DTGCT): De expansiefase heet twee cohorten voor het verder evalueren van veiligheid, PK, PD en voorlopige effectiviteit. In expansiecohort A zullen maximaal 12 patiënten met kwaadaardige vaste tumoren worden ingeschreven. Patiënten zullen een hoge mate van MCSF-, IL-34- of CSF1R-expressie in de tumor, een hoge mate van tumorinfiltratie door macrofagen, botmetastase Metastase (of uitzaaiing) is de verspreiding van tumorcellen vanuit de oorspronkelijke locatie (de primaire locatie) naar een ander deel van het lichaam. Tumoren kunnen metastaseren (uitzaaien) door nabijgelegen weefsel binnen te dringen of door zich te verspreiden via de circulatie (bloed en lymfestelsel). , ascites/effusie, of geneesmiddel-resistente tumoren hebben, waarbij macrofagen zijn betrokken als het mechanisme van resistentie. Tumortypes kunnen omvatten, maar zijn niet beperkt tot patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) die tijdens de behandeling met EGFR (epidermale groeifactorreceptor)-remmers progressie vertoonden, prostaat- of borstkankerpatiënten met botmetastase Metastase (of uitzaaiing) is de verspreiding van tumorcellen vanuit de oorspronkelijke locatie (de primaire locatie) naar een ander deel van het lichaam. Tumoren kunnen metastaseren (uitzaaien) door nabijgelegen weefsel binnen te dringen of door zich te verspreiden via de circulatie (bloed en lymfestelsel). en patiënten met pancreaskanker. Na bepaling van de MTD of de RP2D voor een kwaadaardige vaste tumor (RP2D-A), wordt deze expansiecohort voor de veiligheid geïnitieerd en zullen patiënten in deze cohort worden behandeld met RP2D-A. In expansiecohort B zullen maximaal 40 patiënten met DTGCT worden opgenomen ter evaluatie van de veiligheid, PK, PD en voorlopige effectiviteit van DCC-3014 in deze patiëntenpopulatie. Om deze cohort te initiëren, moet de RP2D voor DTGCT (RP2D-B) worden geselecteerd, wat kan worden geopend voorafgaand aan de bepaling van de MTD, RP2D-A, en zullen DTGCT-patiënten in deze cohort worden behandeld met de RP2D-B-dosis. Intra-patiënt-dosisescalatie zal worden toegestaan na overleg tussen de opdrachtgever en de onderzoeker en het dosisniveau kan met 1 dosisniveau per keer worden verhoogd. Het verhoogde dosisniveau mag niet hoger zijn dan de MTD of de hoogste dosis die veilig en verdraagbaar wordt geacht in de dosisescalatie. Er worden tot 15 patiënten met voorgaande behandeling met anti-CSF1R-therapie ingeschreven in cohort B. De rest van de patiënten mag geen eerdere blootstelling hebben gehad aan anti-CSF1R-therapie. Als er geen respons wordt geobserveerd bij de eerste 10 patiënten die minstens één scan na dosering hebben voltooid, wordt dosisexpansiecohort B afgesloten. Bij DTGCT-patiënten worden een evaluatie van het bewegingsbereik en PRO-uitkomstmaten uitgevoerd naast de veiligheids- en werkzaamheidsbeoordelingen. Voor individuele expansiecohorten en indien ≥33% een bijwerking ervaren die voldoet aan de definitie van DLT tijdens cyclus 1 in een gegeven cohort, zal de dosis van alle patiënten worden gereduceerd tot een lagere dosis bepaald door de opdrachtgever en onderzoekers. Patiënten die nadien worden ingeschreven, worden aan het lagere dosisniveau behandeld. De volgende analyses zullen worden uitgevoerd: Farmacokinetische (PK) analyse: Gedurende het onderzoek zullen er farmacokinetische (PK) monsters worden verzameld en er zal PK analyse worden uitgevoerd. Farmacodynamische (PD) analyse: De effecten van DCC-3014 op bepaalde biomarkers in de micro-omgeving van de tumor, het perifere bloed en de huid zullen worden beoordeeld. PD-biomarkers uit plasma- en volbloedmonsters zullen gedurende het onderzoek worden beoordeeld. PD-bewijs van behandelingsrespons zal worden onderzocht in tumoren en de huid waarvan gepaarde biopsieën zullen worden verkregen tijdens de screening en na blootstelling aan het onderzoeksgeneesmiddel. Er zal een eenmalig bloedmonster worden verkregen ten behoeve van farmacogenomische markers die relevant zijn voor de farmacologie van DCC-3014 of zijn target, de CSF1R-signaalweg.
- Onderzoeksgebied
- veiligheid, werkzaamheid, farmacokinetiek, farmacodynamiek, farmacogenomics
- Soort onderzoek
- interventie-onderzoek Een interventioneel onderzoek is een onderzoek waarin bij de deelnemers een interventie wordt uitgevoerd, zoals een nieuw geneesmiddel, om deze te beoordelen. Tijdens het ontwikkelingsproces van geneesmiddelen worden geneesmiddelen beoordeeld door interventionele onderzoeken, ook bekend als klinische onderzoeken. Klinische onderzoeken kunnen op veel manieren worden opgezet, maar ze zijn doorgaans gerandomiseerd (deelnemers worden willekeurig ingedeeld in verschillende armen in het onderzoek) en gecontroleerd (het onderzoeksmiddel wordt aan de ene arm gegeven en de uitkomsten worden vergeleken met een andere behandeling of placebo gegeven in een andere arm). Dit worden gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken of RCT's ('randomised controlled trials') genoemd.
Onderzoekspopulatie
Aan deze studie worden ongeveer 50 patiënten in de escalatie fase en ongeveer 52 patiënten in de uitbreiding fase geïncludeerd.
Inclusiecriteria: Je mag meedoen als
Patiënten moeten aan alle onderstaande criteria voldoen om in aanmerking te komen voor opname in het onderzoek:
1. Mannelijke of vrouwelijke patiënten van 18 jaar of ouder.
2. Patiënten moeten een van de volgende gevorderde vaste tumoren hebben:
a. Voor dosisescalatie en dosisexpansiecohort A:
die progressie hebben vertoond na behandeling met alle beschikbare therapieën waarvan bekend is dat ze klinisch voordeel bieden of waarvoor conventionele therapie naar het oordeel van de onderzoeker niet effectief wordt beschouwd:
- Vaste tumoren, met inbegrip van maar niet beperkt tot, gemetastase
Metastase (of uitzaaiing) is de verspreiding van tumorcellen vanuit de oorspronkelijke locatie (de primaire locatie) naar een ander deel van het lichaam. Tumoren kunnen metastaseren (uitzaaien) door nabijgelegen weefsel binnen te dringen of door zich te verspreiden via de circulatie (bloed en lymfestelsel).
erde borst- of prostaatkanker met botziekte.
- Vaste tumoren, met inbegrip van maar niet beperkt tot, maag-, eierstok- of niet-kleincellige longkanker die vaak gepaard gaan met kwaadaardige ascites of effusie(s).
- Tumoren met een bekende bijdrage van macrofagen of fagocyten zoals maar niet beperkt tot:
1) Tumoren met een hoge tumorinfiltrerende macrofaagcontent.
2) Tumortypes met een hoge expressie van de receptor CSF1R of liganden ervan, MCSF of IL-34 in de tumor bevestigd door eerdere testen.
3) Prostaat- of borstkanker met alleen botziekte.
- NSCLC-patiënten met:
1) Histologisch of cytologisch bevestigde gemetastase
Metastase (of uitzaaiing) is de verspreiding van tumorcellen vanuit de oorspronkelijke locatie (de primaire locatie) naar een ander deel van het lichaam. Tumoren kunnen metastaseren (uitzaaien) door nabijgelegen weefsel binnen te dringen of door zich te verspreiden via de circulatie (bloed en lymfestelsel).
erde, of niet-operabele lokaal gevorderde, terugkerende NSCLC met bekende EGFR-mutatie(s).
2) Gedocumenteerde ziekteprogressie tijdens een eerdere behandeling met een EGFR-TKI (tyrosinekinaseinhibitor).
b) Voor dosisescalatie en dosisexpansiecohort B: histologisch bevestigde diagnose van DTGCT (voorheen bekend als synovitis villonodularis pigmentosa (SVP) of reusceltumor van de peesschede).
i. Ziekte waarvoor chirurgische resectie naar het oordeel van de onderzoeker mogelijk zal leiden tot verslechtering van de functionele beperking of ernstige morbiditeit.
ii. Symptomatische ziekte met ten minste matige pijn of stijfheid (een score van 4 of meer op een schaal van 1 t/m 10, waarbij 10 staat voor de meest ernstige aandoening) binnen 1 maand voorafgaand aan de eerste dosis.
iii. Eerdere behandeling met anti-CSF1R-therapie is toegestaan.
(1) Uitzondering 1: patiënten die stopten door een of meer behandelingsgerelateerde bijwerkingen uit eerdere behandeling met anti-CSF1R-therapie.
(2) Uitzondering 2: voorgaande CSF1R is toegestaan bij maximaal 15 patiënten in cohortexpansie B (raadpleeg rubriek 3.1).
3. Alleen kwaadaardige vaste tumoren: in staat om een tumorweefselmonster af te staan; als er geen gearchiveerd tumorweefselmonster beschikbaar is, moeten patiënten bereid zijn om voorafgaand aan de eerste dosis van het onderzoeksgeneesmiddel een tumorbiopsie te ondergaan indien de tumor bereikbaar is voor biopsie en indien de tumorbiopsie naar het oordeel van de onderzoeker veilig kan worden uitgevoerd.
4. Patiënten moeten ten minste 1 meetbare laesie hebben conform versie 1.1. van de RECIST (Response Evaluation Criteria in Solid Tumors) (niet-nodale laesies moeten ≥1,0 cm in de lengterichting zijn of ≥twee keer de plakdikte in de lengterichting; nodale laesies moeten ≥1,5 cm in de breedterichting zijn) met uitzondering van prostaat- of borstkankerpatiënten met alleen botziekte.
a) Een laesie in een eerder bestraald gebied komt in aanmerking om te worden beschouwd als meetbare ziekte zolang er objectief bewijs is van progressie van de laesie vóór opname in het onderzoek.
b) Prostaat- of borstkankerpatiënten met alleen botziekte komen in aanmerking zonder een meetbare laesie conform versie 1.1 van de RECIST.
5. ECOG (Eastern Cooperative Oncology Group)-prestatiestatus (PS) van 0 tot 1.
6. Adequate orgaanfunctie en beenmergreserve zoals aangetoond door de volgende laboratoriumbeoordelingen, uitgevoerd binnen 14 dagen vóór de eerste dosis van het onderzoeksgeneesmiddel
7. Moet in staat zijn om orale medicatie in te nemen.
8. Vrouwelijke patiënten die kinderen kunnen krijgen, moeten:
a) Bij screening een negatieve zwangerschapstest van beta-humaan choriongonadotrofine (β-hCG) in serum hebben, en
b) Instemmen met het gebruik van dubbele anticonceptiemethoden tijdens het gehele onderzoek en gedurende ten minste 30 dagen na de laatste dosis van het onderzoeksgeneesmiddel. Aanvaardbare anticonceptiemethoden zijn o.a. hormonale methoden (orale middelen, implantaten of injecties), barriëremethoden (kapje + spermicide + mannencondoom; pessarium + spermicide + mannencondoom) en/of spiraaltjes (bijv. Copper T).
9. De patiënt is in staat om dit protocol te begrijpen en zich eraan te houden en heeft het formulier voor geïnformeerde toestemming (ICF) ondertekend. Er moet een ondertekend ICF worden verkregen voordat er onderzoekspecifieke procedures worden uitgevoerd.
Exclusiecriteria: Je mag niet meedoen als
Patiënten die voldoen aan één of meer van de volgende criteria worden uitgesloten van het onderzoek:
1. Behandeling met anti-kankertherapie, therapie voor DTGCT, met inbegrip van experimentele therapie, binnen 2 weken vóór de toediening van het onderzoeksgeneesmiddel. Voor direct voorafgaande therapieën met een halfwaardetijd langer dan 3 dagen of als de halfwaardetijd niet beschikbaar is, moet het interval ten minste 28 dagen zijn vóór de eerste toediening van het onderzoeksgeneesmiddel.
2. Niet verdwenen toxiciteit volgens versie 4.03 van de CTCAE-criteria (Common Terminology Criteria for Adverse Events) van het NCI
(National Cancer Institute) (d.w.z. hoger dan graad 1 of baseline) van eerdere anti-kankertherapie, met uitzondering van alopecia.
3. De patiënt heeft bekende actieve metastase
Metastase (of uitzaaiing) is de verspreiding van tumorcellen vanuit de oorspronkelijke locatie (de primaire locatie) naar een ander deel van het lichaam. Tumoren kunnen metastaseren (uitzaaien) door nabijgelegen weefsel binnen te dringen of door zich te verspreiden via de circulatie (bloed en lymfestelsel).
n van het centraal zenuwstelsel (CZS). Patiënten met eerder behandelde hersenmetastase
Metastase (of uitzaaiing) is de verspreiding van tumorcellen vanuit de oorspronkelijke locatie (de primaire locatie) naar een ander deel van het lichaam. Tumoren kunnen metastaseren (uitzaaien) door nabijgelegen weefsel binnen te dringen of door zich te verspreiden via de circulatie (bloed en lymfestelsel).
n mogen deelnemen op voorwaarde dat:
- Ze stabiel zijn (d.w.z. geen bewijs van progressie door middel van magnetische resonantiebeeldvorming (MRI)) gedurende minstens 4 weken vóór de eerste dosis van het onderzoeksgeneesmiddel),
- Alle neurologische symptomen zijn teruggekeerd naar de toestand zoals die was bij baseline, en
- Patiënten geen voortgezette steroïdenbehandeling nodig hebben of enzym-inducerende anti-epileptische geneesmiddelen gebruiken. Patiënten kunnen worden overgezet op een niet-enzym-inducerend anti-epileptisch geneesmiddel.
Indien tekenen of symptomen wijzen op CZS-metastase
Metastase (of uitzaaiing) is de verspreiding van tumorcellen vanuit de oorspronkelijke locatie (de primaire locatie) naar een ander deel van het lichaam. Tumoren kunnen metastaseren (uitzaaien) door nabijgelegen weefsel binnen te dringen of door zich te verspreiden via de circulatie (bloed en lymfestelsel).
n, moet binnen 2 weken vóór toediening van het onderzoeksgeneesmiddel een hersen-MRI worden uitgevoerd om de afwezigheid van een detecteerbare CZS-aandoening te bevestigen.
4. Een hartziekte van NYHA (New York Heart Association)-klasse III of IV, actieve ischemie of een andere ongecontroleerde hartaandoening zoals angina pectoris, klinisch significante hartaritmie waarvoor behandeling vereist is, ongecontroleerde hypertensie of congestief hartfalen.
5. Systemische arteriële trombotische of embolische voorvallen zoals cerebrovasculair accident (met inbegrip van ischemic attacks) of hemoptysis binnen 6 maanden vóór de eerste toediening van het onderzoeksgeneesmiddel.
6. Systemische veneuze trombotische voorvallen (bijv. diep-veneuze trombose) of pulmonale arteriële voorvallen (bijv. longembolie) binnen de 1 maand vóór de eerste toediening van het onderzoeksgeneesmiddel. Patiënten met trombo-embolische voorvallen vóór de eerste toediening van het onderzoeksgeneesmiddel, op een stabiele anticoagulatietherapie of die geen anticoagulatietherapie vereisen, komen in aanmerking.
7. Verlenging van de QTcF bij baseline gebaseerd op het herhaaldelijk laten zien van QTcF >450 ms bij mannen of >470 ms bij vrouwen of een voorgeschiedenis van lange QT-syndroom.
8. Ejectiefractie van het linkerventrikel (LVEF) <50%.
9. Gelijktijdige behandeling met protonpompremmers. Andere medicijnen die de pH in de maag verhogen, d.w.z. histamine H2-receptorantagonisten en antacida mogen worden gebruikt op voorwaarde dat ze niet worden toegediend binnen 2 uur vóór of na de toediening van het onderzoeksgeneesmiddel.
10. Grote operatieve ingreep binnen 2 weken vóór de eerste toediening van het onderzoeksgeneesmiddel; na grote operatieve ingrepen >2 weken vóór de eerste toediening van het onderzoeksgeneesmiddel moeten alle operatiewonden genezen zijn en vrij zijn van infectie of dehiscentie.
11. Alle andere klinische significante comorbiditeiten, zoals ongecontroleerde longziekte, actieve infectie of een andere aandoening die naar het oordeel van de onderzoeker naleving van het protocol in de weg zou kunnen staan, de interpretatie van de onderzoeksresultaten zou kunnen belemmeren of de patiënt vatbaar zou kunnen maken voor veiligheidsrisico's.
12. Malabsorptie-syndroom of andere ziekten die naar het oordeel van de onderzoeker de orale opname zouden kunnen belemmeren.
13. Bekende infectie met humaan immunodeficiëntievirus, actieve infectie met hepatitis B of actieve infectie met hepatitis C of actieve infectie met Mycobacterium tuberculosis.
14. Vrouwelijke patiënt die zwanger is of borstvoeding geeft.
15. Bekende allergie of overgevoeligheid voor een bestanddeel van het onderzoeksgeneesmiddel.
Mogelijke bijwerkingen Tijdens de behandeling kunt u bijwerkingen van het onderzoeksgeneesmiddel ondervinden. U kunt alle, sommige of geen bijwerkingen ondervinden en de bijwerkingen kunnen variëren in ernst. De bijwerkingen kunnen licht, matig-ernstig, ernstig, langdurig, permanent of dodelijk zijn. Veel bijwerkingen kunnen kort nadat het gebruik van het geneesmiddel wordt gestaakt verdwijnen, maar in sommige gevallen kunnen bijwerkingen langer aanhouden. Soms kunnen ze permanent of ernstig zijn. Tevens bestaat het risico dat zich een zeldzame of voorheen onbekende bijwerking voordoet. Als een van deze bijwerkingen zich voordoet, moet u dit aan uw onderzoeksarts vertellen. Hij kan u andere geneesmiddelen voorschrijven om eventueel ongemak dat u ervaart te verlichten. Dit is het eerste onderzoek naar DCC-3014 bij mensen. De bijwerkingen zijn daarom nog niet goed bekend. De volgende ongemakken en risico’s zijn gemeld bij het beperkte aantal proefpersonen dat DCC-3014 gebruikt: Bij proefpersonen gemelde bijwerkingen: • Diarree • Misselijkheid • Braken • Constipatie • Buikpijn • Verminderde eetlust • Periorbitaal oedeem (zwelling door toegenomen vochtophoping, vooral rond de ogen) • Uitslag • Een stijging van de bloedmarker ‘troponine I’, zonder verdere tekenen van schade aan de hartspier • Een stijging van enzymen in het bloed, waaronder AST, ALT, CK, LDH, amylase en lipase Op basis van onderzoek naar DCC-3014 bij dieren kunnen de volgende bijwerkingen/symptomen zich voordoen. Mogelijke bijwerkingen bij mensen op basis van dierstudies: • Kan leiden tot minder eten en gewichtsverlies • Kan de hartslag en elektrische activiteit van het hart veranderen • Zal naar verwachting het aantal van sommige witte bloedcellen verlagen en kan een soortgelijk effect hebben op het aantal rode bloedcellen • Er kan een verhoogd risico op infectie bestaan, bijv. door bacteriën • Kan ontstekingen in het lichaam verergeren • Kan leiden tot irritatie van de alvleesklier. Dit kan worden gemonitord door middel van bloedonderzoek en er is gebleken dat dit verbetert als het geneesmiddel niet meer wordt gegeven • Verhoogde eiwitspiegel (enzymspiegel) in het bloed • Darmbloeding of darmzweer • Mogelijke toename van botdichtheid en effect op het herstel of de groei van het bot Mogelijke geneesmiddelinteracties: DCC-3014 kan de werking van andere geneesmiddelen die u gebruikt beïnvloeden. Andere geneesmiddelen kunnen eveneens de werking van DCC-3014 beïnvloeden. Er kunnen zich allergische reacties voordoen. Daarom is het belangrijk dat u uw onderzoeksarts vertelt over andere geneesmiddelen die u voorafgaand aan en tijdens het onderzoek gebruikt. Uw onderzoeksarts kan bepaalde geneesmiddelen die u gebruikt nauwlettender in de gaten houden. Uw onderzoeksarts vertelt u welke geneesmiddelen u tijdens dit onderzoek niet mag gebruiken. Voorzorgsmaatregel fototoxiciteit: Gedurende het onderzoek moet u sterk zonlicht, hoogtezonlampen en andere bronnen van ultraviolette straling (een soort licht) vermijden. Allergische reacties Zoals bij elk geneesmiddel bestaat de kans dat zich een allergische reactie voordoet. Als u een zeer ernstige allergische reactie hebt, loopt u het risico te overlijden. Symptomen van allergische reacties zijn onder andere jeukende uitslag (galbulten) of zwelling van de keel, waardoor u moeilijk kunt ademhalen. Vraag meteen om medische hulp en licht de onderzoeksarts en het onderzoekspersoneel in als u tijdens het onderzoek een van deze symptomen of andere bijwerkingen ervaart. Metingen Bloedafname Bloedafname kan pijn, bloedingen en/of blauwe plekken veroorzaken. U kunt flauwvallen en/of een infectie ontwikkelen met roodheid en irritatie van de ader op de plek waar het bloed wordt afgenomen. Wanneer er frequent bloed wordt afgenomen kan dit leiden tot bloedarmoede (te weinig rode bloedcellen), waardoor een bloedtransfusie nodig kan zijn. Het totale volume bloed dat wordt afgenomen is afhankelijk van hoe lang u in de studie meedoet. Bij kuur 1 80 ml en ongeveer 60 ml tijdens kuur 2 en Kuur 3, en vervolgens ongeveer 56 ml voor de volgende bezoeken (eenmaal per maand gedurende 2 jaar). Dit kan meer zijn als u niet-geplande bezoeken moet afleggen. Deze hoeveelheid zou bij volwassenen echter geen problemen mogen veroorzaken. Ter vergelijking: bij de bloedbank wordt in één keer 500 ml bloed afgenomen. Elektrocardiogram Mogelijke bijwerkingen zijn huidirritatie door de plakkers van de ECG-elektroden of pijn wanneer de plakkers worden verwijderd. Huidpunchbiopt (verwijderen van een heel klein monster van huidweefsel dichtbij het aangedane gewricht) U krijgt een verdoving om de plek waar het biopt wordt afgenomen gevoelloos te maken. Als de verdoving uitgewerkt raakt, kunt u pijn voelen. Deze kan enkele dagen aanhouden. Risico’s geassocieerd met lokale verdoving zijn onder andere pijn tijdens toediening, aanhoudende gevoelloosheid, infectie of een reactie op de verdoving. Zoals bij elk onderzoek kunnen er onbekende of niet verwachte extra risico’s zijn. MRI-scan MRI-scanners maken gebruik van een grote magneet en radiogolven om foto’s van uw lichaam te maken. Het scannen kan 30 tot 60 minuten duren. De effecten van magnetische velden in een MRI-scanner zijn uitgebreid onderzocht. Er zijn geen risico’s bekend van blootstelling aan de magnetische velden. Voorafgaand aan een MRI-scan wordt u gevraagd een aantal vragen van het MRI-personeel te beantwoorden om er zeker van te zijn dat er geen medische redenen zijn op grond waarvan u geen MRI-scan mag ondergaan. U mag geen MRI-scan ondergaan als u een pacemaker, metalen hartklep(pen) of bepaalde soorten metalen aneurysmaklemmen hebt. U mag geen MRI-scan ondergaan als u een geïmplanteerde elektronische infusiepomp of andere metalen onderdelen in uw lichaam hebt. U ligt plat op een tafel die in een horizontale buis in een grote magneet wordt geschoven. U kunt zich doordat u zich in een kleine ruimte bevindt ‘opgesloten’ voelen en u hoort tijdens de MRI-scan harde kloppende geluiden. Voor sommige MRI-scans kunt u MRI-contrastvloeistof toegediend krijgen. Deze contrastvloeistof wordt in uw ader geïnjecteerd. U krijgt de MRI-contrastvloeistof niet toegediend als u een afwijkende nierfunctie hebt. Het komt niet vaak voor, maar u kunt warmte of pijn voelen op de plaats waar de naald is ingebracht. U kunt ook misselijk zijn, braken of hoofdpijn krijgen. Ernstige allergische reacties die levensbedreigend zijn, komen zeer zelden voor. Het onderzoeksgeneesmiddel kan ook bijwerkingen veroorzaken die nog onbekend zijn.
N/A