KarMMa-3 (bb2121-MM-003; 0451/0320)
Algemeen
Een multicenter, gerandomiseerd, open-label fase 3-onderzoek ter vergelijking van de werkzaamheid en veiligheid van bb2121 versus standaard behandelschema's bij proefpersonen met recidiverend en refractair multipel myeloom (RRMM) (KarMMa-3)
- Leeftijd
- Enkel volwassenen
- Fase onderzoek
- Fase 3
- Bij diagnose
-
- Multipel myeloom
Primaire doelstelling: • Vergelijken van de werkzaamheid van bb2121 met standaard behandelschema's bij proefpersonen met RRMM, op grond van meting van de progressievrije overleving (PFS) Secundaire doelstellingen: • Beoordelen van de veiligheid van bb2121 in vergelijking met standaard behandelschema's bij proefpersonen met RRMM • Beoordelen van aanvullende werkzaamheidsparameters van bb2121 in vergelijking met standaard behandelschema's bij proefpersonen met RRMM • In kaart brengen van de expansie en persistentie van chimere antigeenreceptor (CAR) + T-cellen in perifeer bloed (celkinetiek-farmacokinetiek [PK]) • Beoordelen van het percentage proefpersonen met een negatieve MRD-status (minimale residuele ziekte), op grond van next generation sequencing (NGS) • Beoordelen van het effect van bb2121 in vergelijking met standaard behandelschema's op de veranderingen in gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (HRQoL) • Beoordelen van het effect van bb2121 op de utiliteitswaarden van de gezondheid, in vergelijking met standaard behandelschema's
Dit onderzoek is een multicenter, gerandomiseerd, open-label fase 3-onderzoek ter vergelijking van de werkzaamheid en veiligheid van bb2121 versus standaard behandelschema's bij proefpersonen met RRMM. Nadat de proefpersonen de geïnformeerde toestemming hebben ondertekend, ondergaan zij screeningprocedures om te bepalen of zij geschikt zijn voor deelname. Geschikte proefpersonen zullen worden gerandomiseerd met behulp van een interactieve responstechnologie (IRT), gestratificeerd op grond van de volgende factoren: 1. leeftijd: < 65 jaar versus ≥ 65 jaar 2. aantal eerdere antimyeloomtherapieën: 2 eerdere antimyeloomtherapieën versus 3 of 4 eerdere antimyeloomtherapieën 3. cytogenetische afwijkingen met hoog risico; t(4;14) of t(14;16) of del 17p: aanwezigheid van deze bekende (vanaf baseline of op grond van uitslagen van cytogenetische onderzoeken uit het verleden) cytogenetische afwijkingen met hoog risico versus afwezigheid of onbekende aanwezigheid van deze cytogenetische afwijkingen met hoog risico. Naar behandelingsgroep A gerandomiseerde proefpersonen ondergaan leukaferese zodat het product bb2121 kan worden gemaakt. Proefpersonen kunnen na de leukaferese maximaal 1 cyclus DPd of DVd of IRd of Kd of EPd krijgen als overbruggingstherapie voor MM (zie rubriek 7.2.11.2 voor de doseringsschema's van DPd, DVd, IRd, Kd en EPd), mits de laatste dosis ≥ 14 dagen voor de start van de lymfodepleterende (LD) chemotherapie wordt toegediend. De keuze van de overbruggingstherapie zal afhangen van de meest recente antimyeloomtherapie van de proefpersoon op basis van de volgende criteria: • Proefpersonen die DARA in combinatie met POM met of zonder dexamethason (DP±d) hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker maximaal 1 cyclus DVd, IRd, Kd of EPd krijgen als overbruggingstherapie. • Proefpersonen die DARA in combinatie met BTZ met of zonder dexamethason (DV±d) hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker maximaal 1 cyclus DPd, IRd, Kd of EPd krijgen als overbruggingstherapie. • Proefpersonen die IXA in combinatie met LEN met of zonder dexamethason (IR±d) hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker maximaal 1 cyclus DPd, Kd, EPd, DVd krijgen als overbruggingstherapie. • Proefpersonen die CFZ met of zonder dexamethason (K±d) hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker maximaal 1 cyclus DPd, DVd, IRd of EPd krijgen als overbruggingstherapie. • Proefpersonen die ELO in combinatie met POM met of zonder dexamethason (EP±d) hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker maximaal 1 cyclus DPd, DVd, IRd of Kd krijgen als overbruggingstherapie. • Proefpersonen die geen DP±d of DV±d of IR±d of K±d of EP±d hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker maximaal 1 cyclus DPd, DVd, IRd, Kd of EPd krijgen als overbruggingstherapie. Nadat het bb2121-product met succes is geproduceerd, zullen er ten minste 3 dagen voor de start van de LD-chemotherapie aanvullende baseline-beoordelingen worden uitgevoerd (waaronder bepaling van het ziektestadium bij proefpersonen die MM-overbruggingstherapie hebben gekregen) om te beoordelen of de proefpersoon nog steeds geschikt is voor deelname en de deelname nog steeds veilig is. Proefpersonen die geschikt worden bevonden, krijgen 3 achtereenvolgende dagen LD-chemotherapie met fludarabine en cyclofosfamide, gevolgd door 2 dagen rust, waarna het infuus met bb2121 wordt toegediend op Dag 1. De proefpersonen zullen worden gevolgd op veiligheid en werkzaamheid en kunnen doorgaan met de onderzoeksbehandeling tot de bepaling van ziekteprogressie (PD) door de IRC op basis van de criteria van de IMWG, of tot de intrekking van de toestemming. Van proefpersonen wordt verwacht dat zij tijdens de follow-upperiode voor PFS voorafgaand aan het optreden van PD niet beginnen met een andere antimyeloomtherapie. Alle proefpersonen die bb2121 hebben gekregen, worden gedurende 15 jaar na bb2121-infusie gecontroleerd op veiligheid op lange termijn na blootstelling aan genetisch gemodificeerde T-cellen, volgens een afzonderlijk protocol voor follow-up voor de lange termijn en conform de richtlijnen van de bevoegde instantie. Naar behandelingsgroep B gerandomiseerde proefpersonen krijgen een onderzoeksbehandeling afhankelijk van de meest recente antimyeloomtherapie van de proefpersoon: • Intraveneus (IV) DARA, oraal POM, oraal/IV dexamethason (DPd) OF • IV DARA, subcutaan (SC) BTZ, oraal/IV dexamethason (DVd) OF • Oraal IXA, oraal LEN, oraal dexamethason (IRd) OF • IV CFZ, oraal/IV dexamethason (Kd) OF • IV ELO, oraal POM, oraal/IV dexamethason (EPd) De keuze van de onderzoeksbehandeling hangt af van de meest recente antimyeloomtherapie van de proefpersoon op basis van de volgende criteria: • Proefpersonen die DP±d hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker DVd, Kd, EPd of IRd krijgen • Proefpersonen die DV±d hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker DPd, Kd, EPd of IRd krijgen • Proefpersonen die IR±d hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker DPd, Kd, EPd of DVd krijgen • Proefpersonen die K±d hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker DPd, DVd, IRd of EPd krijgen • Proefpersonen die EP±d hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker DPd, DVd, IRd of Kd krijgen • Proefpersonen die geen DP±d of DV±d of IR±d of K±d of EP±d hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen naar goeddunken van de onderzoeker DPd, DVd, IRd, Kd of EPd krijgen Proefpersonen worden gevolgd op veiligheid en werkzaamheid en kunnen de onderzoeksbehandeling blijven krijgen tot de bepaling van ziekteprogressie (PD) door de IRC op basis van de criteria van de IMWG, of tot zij hun toestemming intrekken. Indien de onderzoeker hierom vraagt kunnen proefpersonen in behandelingsgroep B ervoor kiezen om bb2121 te krijgen na bepaling van ziekteprogressie door de IRC op basis van de criteria van de IMWG en een bevestiging van de geschiktheid (zie rubriek 6.3.3). Proefpersonen in behandelingsgroep B die bb2121 krijgen zullen in de follow-upperiode voor veiligheid na de behandeling gedurende 3 maanden na de infusie van bb2121 worden gevolgd. Werkzaamheidsgegevens, waaronder de datum van de eerste respons, de beste respons en de datum van progressie zullen vergelijkbaar met alle andere proefpersonen die in het onderzoek zijn opgenomen voor erop volgende therapie worden verzameld.
- Onderzoeksgebied
- therapie, veiligheid, werkzaamheid, farmacodynamiek, farmacogenomics
- Soort onderzoek
- interventie-onderzoek Een interventioneel onderzoek is een onderzoek waarin bij de deelnemers een interventie wordt uitgevoerd, zoals een nieuw geneesmiddel, om deze te beoordelen. Tijdens het ontwikkelingsproces van geneesmiddelen worden geneesmiddelen beoordeeld door interventionele onderzoeken, ook bekend als klinische onderzoeken. Klinische onderzoeken kunnen op veel manieren worden opgezet, maar ze zijn doorgaans gerandomiseerd (deelnemers worden willekeurig ingedeeld in verschillende armen in het onderzoek) en gecontroleerd (het onderzoeksmiddel wordt aan de ene arm gegeven en de uitkomsten worden vergeleken met een andere behandeling of placebo gegeven in een andere arm). Dit worden gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken of RCT's ('randomised controlled trials') genoemd.
Onderzoekspopulatie
Ongeveer 381 proefpersonen van 18 jaar en ouder met RRMM. De onderzoekspopulatie bestaat uit proefpersonen met recidiverend en refractair MM die 2 tot 4 eerdere myeloomtherapieën hebben gehad, waaronder DARA, een IMiD-middel en een PI, en bij wie gedurende of binnen 60 dagen na de laatste behandeling sprake was van gedocumenteerde ziekteprogressie.
Inclusiecriteria: Je mag meedoen als
1. Proefpersoon is ≥ 18 jaar op het moment dat hij of zij het toestemmingsformulier (ICF) ondertekent.
2. De proefpersoon moet een toestemmingsformulier begrijpen en vrijwillig ondertekenen voordat er onderzoeksgerelateerde bepalingen/procedures worden uitgevoerd.
3. De proefpersoon is bereid en in staat om zich te houden aan het bezoekschema van het onderzoek en andere vereisten van het protocol. Voor proefpersonen die zijn gerandomiseerd naar behandelingsgroep A geldt bovendien dat zij in moeten stemmen met follow-up gedurende maximaal 15 jaar, zoals bepaald in de richtlijnen van de regelgevende instanties voor onderzoeken met gentherapie.
4. De proefpersoon heeft een gedocumenteerde diagnose van MM en meetbare ziekte, gedefinieerd als:
- M-proteïne (eiwitelektroforese in serum [sPEP] of urine [uPEP]): sPEP ≥ 0,5 g/dl of uPEP ≥ 200 mg/24 uur, en/of
- Lichte keten MM zonder meetbare ziekte in serum of urine: Vrije lichte immunoglobulineketen in serum ≥ 10 mg/dl (100 mg/l) en afwijkende verhouding vrije lichte immunoglobulineketens van kappa- of lambda-type in serum
5. De proefpersoon moet ten minste 2 maar niet meer dan 4 eerdere therapieën voor MM hebben gevolgd. NB: inductie met of zonder hematopoïtische stamceltransplantatie en met of zonder onderhoudstherapie wordt beschouwd als één behandelschema
6. De proefpersoon is eerder gedurende ten minste 2 opeenvolgende cycli behandeld volgens een behandelschema met DARA, een proteasoomremmer en een immunomodulerend middel.
7. De proefpersoon moet refractair zijn voor de laatste therapie. Refractair wordt gedefinieerd als gedocumenteerde progressieve ziekte gedurende of binnen 60 dagen (gemeten vanaf de laatste dosis van een van de geneesmiddelen binnen een behandelschema) na afronding van de behandeling volgens de laatste antimyeloomtherapie voor toelating tot het onderzoek.
8. De proefpersoon had een respons (minimale respons [MR] of beter) op ten minste 1 eerdere therapie.
9. De proefpersoon heeft een ECOG (Eastern Cooperative Oncology Group) performancestatus van 0 of 1.
10. Herstel tot graad 1 of baseline van eventuele niet-hematologische toxiciteiten als gevolg van eerdere behandelingen, met uitzondering van alopecia en graad 2 perifere neuropathie.
11. Adequate vaattoegang voor leukaferese.
12 en 13. Adequate anticonceptiemaatregelen zoals uiteengezet in het protocol.
Raadpleeg het protocol voor aanvullende inclusiecriteria
Inclusiecriteria zijn de kenmerken die potentiële deelnemers moeten hebben om in aanmerking te komen voor deelname aan een klinisch onderzoek. Ze beschrijven de criteria voor de patiëntenpopulatie en patiëntenselectie. De inclusiecriteria (en exclusiecriteria) zijn een belangrijk onderdeel van een onderzoeksprotocol. Als ze goed zijn gedefinieerd, vergroten de inclusie- en exclusiecriteria de kansen dat het onderzoek betrouwbare resultaten oplevert. Ook beschermen ze de deelnemers tegen letsel en minimaliseren ze de risico's.
.
Exclusiecriteria: Je mag niet meedoen als
1. De proefpersoon heeft een ernstige medische aandoening, afwijkend laboratoriumresultaat of psychiatrische ziekte die hem of haar zou verhinderen om deel te nemen aan het onderzoek.
2. De proefpersoon heeft een aandoening, met inbegrip van de aanwezigheid van afwijkende laboratoriumresultaten, die een onaanvaardbaar risico voor de proefpersoon zou opleveren als hij/zij zou deelnemen aan het onderzoek.
3. De proefpersoon heeft een aandoening die de interpretatie van de onderzoeksgegevens kan verstoren.
4. De proefpersoon heeft niet-secreterend MM.
5. De proefpersoon heeft een van de volgende afwijkende laboratoriumresultaten:
a. Absoluut aantal neutrofielen (ANC) < 1.000/μl
b. Trombocytentelling: < 75.000/μL bij proefpersonen bij wie < 50% van de genucleëerde beenmergcellen plasmacellen zijn, en trombocytentelling van < 50.000/μL bij proefpersonen bij wie ≥ 50% van de genucleëerde beenmergcellen plasmacellen zijn. (Het is niet toegestaan om een proefpersoon een bloedtransfusie te geven om dit niveau te bereiken.)
c. Hemoglobine < 8 g/dl (< 4,9 mmol/l) (Het is niet toegestaan om een proefpersoon een bloedtransfusie te geven om dit niveau te bereiken.)
d. Serumcreatinineklaring (CrCl) < 45 ml/min
e. Gecorrigeerd serumcalcium > 13,5 mg/dl (> 3,4 mmol/l)
f. Aspartaataminotransferase (ASAT) of alanineaminotransferase (ALAT) in het serum > 2,5 x bovengrens van de normaalwaarde (ULN)
g. Totaal serumbilirubinegehalte > 1,5 ULN of > 3,0 mg/dl voor proefpersonen met gedocumenteerd syndroom van Gilbert
h. Internationaal genormaliseerde ratio (INR) of geactiveerde parti?le tromboplastinetijd (aPTT) > 1,5 x ULN, of voorgeschiedenis van graad ≥ 2 bloeding binnen 30 dagen, of proefpersoon heeft doorlopende behandeling nodig met een chronische, therapeutische dosering anticoagulantia (bijv. warfarine, laagmoleculaire heparinen, Factor Xa-remmers)
6. De proefpersoon heeft een ontoereikende longfunctie, gedefinieerd als zuurstofsaturatie (SaO2) < 92% in kamerlucht.
7. De proefpersoon heeft een voorgeschiedenis van andere maligne aandoeningen dan MM, tenzij de proefpersoon ≥ 5 jaar vrij is geweest van de aandoening, met uitzondering van de volgende niet-invasieve maligne aandoeningen:
- Basaalcelcarcinoom van de huid
- Plaveiselcelcarcinoom van de huid
- Carcinoma in situ van de baarmoederhals
- Carcinoma in situ van de borst
- Incidentele histologische bevindingen van prostaatkanker (T1a of T1b op basis van de TNM-classificatie [tumor/lymfeklier/metastase
Metastase (of uitzaaiing) is de verspreiding van tumorcellen vanuit de oorspronkelijke locatie (de primaire locatie) naar een ander deel van het lichaam. Tumoren kunnen metastaseren (uitzaaien) door nabijgelegen weefsel binnen te dringen of door zich te verspreiden via de circulatie (bloed en lymfestelsel).
] van maligne tumoren) of prostaatkanker die curatief is
8. De proefpersoon heeft een voorgeschiedenis van of actieve plasmacel-leukemie, de ziekte van Waldenström (macroglobulinemie), POEMS-syndroom (polyneuropathie, organomegalie, endocrinopathie, monoklonaal proteïne en huidafwijkingen) of amyloïdose.
9. Proefpersoon met bekende betrokkenheid van het centraal zenuwstelsel (SZS) bij het myeloom.
10. De proefpersoon heeft klinisch bewezen pulmonale leukostase en diffuse intravasale stolling.
11. De proefpersoon heeft bekende chronisch obstructieve longziekte (COPD) met een geforceerd expiratoir 1-secondevolume (FEV1) van 50% van de voorspelde normaalwaarde. Let op: het testen van geforceerd expiratoir volume (FEV1) is verplicht voor proefpersonen bij wie COPD wordt vermoed. Proefpersonen dienen van het onderzoek te worden uitgesloten als FEV1 < 50% van de voorspelde normaalwaarde is.
12. De proefpersoon heeft een voorgeschiedenis van aanwezigheid van klinisch relevante pathologie van het CZS, zoals epilepsie, convulsie, parese, afasie, beroerte, subarachnoïdale bloeding of andere bloedingen van het centraal zenuwstelsel, ernstig hersenletsel, dementie, ziekte van Parkinson, cerebellaire ziekte, organisch hersensyndroom, of psychose.
13. Proefpersonen die DARA in combinatie met POM met of zonder dexamethason (DP±d) hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen geen DPd krijgen als overbruggingstherapie, maar kunnen naar goeddunken van de onderzoeker wel DVd, Ird, Kd of EPd krijgen als ze gerandomiseerd zijn naar behandelingsgroep A.
14. Proefpersonen die zijn behandeld met DP±d als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen geen DPd krijgen als ze zijn gerandomiseerd naar behandelingsgroep B, maar kunnen naar goeddunken van de onderzoeker wel DVd, IRd, Kd of EPd krijgen.
15. Proefpersonen die DARA in combinatie met BTZ met of zonder dexamethason (DV±d) hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen geen DVd krijgen als overbruggingstherapie, maar kunnen naar goeddunken van de onderzoeker wel DPd, Ird, Kd of EPd krijgen als ze gerandomiseerd zijn naar behandelingsgroep A.
16. Proefpersonen die zijn behandeld met DV±d als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen geen DVd krijgen als ze zijn gerandomiseerd naar behandelingsgroep B, maar kunnen naar goeddunken van de onderzoeker wel DPd, Ird, Kd of EPd krijgen.
17. Proefpersonen die IXA in combinatie met LEN met of zonder dexamethason (IR±d) hebben gekregen als onderdeel van hun meest recente antimyeloomtherapie, kunnen geen IRd krijgen als overbruggingstherapie, maar kunnen naar goeddunken van de onderzoeker wel DPd, DVd, Kd of EPd krijgen als ze gerandomiseerd zijn naar behandelingsgroep A., Raadpleeg het protocol voor aanvullende uitsluitingscriteria
Uitsluitingscriteria of exclusiecriteria zijn kenmerken die mensen uitsluiten van deelname aan een onderzoek. Exclusiecriteria kunnen bijvoorbeeld – afhankelijk van de eisen van het onderzoek – leeftijd, geslacht, type of stadium van de ziekte omvatten en de aan- of afwezigheid van andere medische aandoeningen. Exclusiecriteria (en inclusiecriteria) zijn een belangrijk onderdeel van een onderzoeksprotocol. Als ze goed worden gedefinieerd, vergroten exclusie- en inclusiecriteria de kansen dat een onderzoek betrouwbare resultaten oplevert.
Op basis van de huidige kennis van bb2121 en de veiligheidsbewaking, risicobeheersing, voorzorgsmaatregelen en begeleiding zoals beschreven in het protocol, inclusief toezicht door het onafhankelijke toezichtcomité voor gegevens, wordt overwogen dat de risico's met het voorgestelde onderzoek zoals gespecificeerd in het protocol evenredig zijn aan het potentiële voordeel dat deze studiepopulatie met recidiverend en ongevoelig multipel myeloom kan hebben van de behandeling met bb2121.
Ongeveer 381 proefpersonen zullen in een verhouding van 2:1 worden gerandomiseerd naar behandelingsgroep A of behandelingsgroep B: • ~ 254 proefpersonen zullen worden gerandomiseerd naar behandelingsgroep A: bb2121 • ~ 127 proefpersonen zullen worden gerandomiseerd naar behandelingsgroep B: standaard behandelschema's afhankelijk van de meest recente antimyeloomtherapie van de proefpersoon: Daratumumab (DARA) in combinatie met pomalidomide (POM) en laaggedoseerd dexamethason (DPd) OF DARA in combinatie met bortezomib (BTZ) en laaggedoseerd dexamethason (DVd) OF Ixazomib (IXA) in combinatie met lenalidomide (LEN) en laaggedoseerd dexamethason (IRd) OF Carfilzomib (CFZ) in combinatie met laaggedoseerd dexamethason (Kd) OF Elotuzumab (ELO) in combinatie met POM en laaggedoseerd dexamethason (EPd)